En hier is opdracht 4. Je zal merken dat het verhaal niet veel anders is dan het vorige. Het was dan ook de bedoeling om onze gebeurtenis deze keer voor te stellen vanuit de ogen van een ander persoon dan jezelf. Ik koos voor het uitgangspunt van mijn oma. De prof vond het niet zo geweldig, maar zelf ben ik er toch trots op.
Ik word weer wakker van een deur die toegaat. Rustig draai ik mijn hoofd en zie Lisa naast me zitten. Haar ogen zien rood. Zoals altijd vraag ik naar haar punten van godsdienst. Ze geeft me een kus. Zelf ben ik te moe om haar een knuffel terug te geven. Ik zet mijn bed wat hoger en bekijk de ruimte. Het voelt helemaal anders aan als vroeger. Plots zie ik de zetel waar ik altijd in lag, na de behandeling of om te borduren. De hele ruimte is aangepast. Voor mij.
Guy zit gebogen over een kruiswoordraadsel, onze blikken kruisen vluchtig wanneer ik zacht kuch. Hij is vermagerd, voor hem is dit waarschijnlijk nog zwaarder dan voor mij. Jaren hebben we samen doorgebracht. Sinds mijn pensioen moet hij al voor me zorgen.
Aan de andere kant van de tafel zit mijn oudste dochter, ons Ilse, druk papieren aan het invullen. Zelf heb ik al een groot deel voorbereid. Dan komt mijn andere dochter binnen met mijn oudste kleinzoon. Iedereen begroet elkaar en neemt dan weer terug plaats. Het is muisstil. Iedereen wil me laten slapen. Ik sluit mijn ogen dan maar weer, maar in mijn hoofd is het allesbehalve stil. Het gesprek met de dokter van gisteren raast door mijn hoofd. Iedereen moest naar buiten, om er zeker van te zijn dat dit toch echt wel mijn beslissing was. Door het raam zag ik ze in de tuin staan, bibberen, met elkaar praten. Mijn familie, samen. Voor mij.
Plots voel ik tranen op mijn hand vallen. Louis staat te snikken aan mijn bed. Tranen met tuiten huilt hij. Zelf probeer ik niet te laten merken hoeveel pijn het me doet. Veerle neemt hem even apart en dan gaat hij naar buiten. “Nog iets nodig, mamaatje?” “Nee, dank u, schat.” Eigenlijk zou ik het liefst zeggen dat ik haar nodig heb. Dat ik helemaal niet zo sterk ben als ik wil laten uitschijnen, maar ik kan hen niet nog meer last bezorgen.
“Ik zou graag nog wat langer bij jullie zijn gebleven” doorbreek ik de stilte. “Ja, mamaatje, wij ook, maar zo gaat het ook niet meer hè. Dat heb je zelf altijd gezegd.” Ze heeft gelijk. Ik heb nooit vast willen zitten aan een bed, hier liggend als een plant. Ik heb al te veel moeten opofferen. Nog 1 dag. Dan is het allemaal voorbij. Geen pijn, geen pruik, geen hulp meer nodig.
In de verte hoor ik wat gerommel en gemurmel. Dan voel ik lippen op mijn voorhoofd gedrukt worden. “Dag, moemoe” fluistert iemand. Dag, schat.